Perfectionist: het goede woord zit er niet bij
3 minuten lezen
Kijk mee hoe deze romanfiguur woorden zoekt, vindt en afkraakt
Verlegen. Ehm, nee. Bedremmeld. Nee, ook niet. Beschroomd dan. Hè nee, maar wat dan wel?
Het woord dat je zoekt moet exact weergeven wat je in je hoofd hebt. Wat jij voor je ziet. Je kunt op synoniemen.net kijken. Maar soms staat ook daar het goede woord niet bij.
Je staart naar je zin. Je schrapt. Schrijft nog eens wat. En je laat je tekst een nachtje liggen. De volgende dag schrijf je er een ander woord in. Je bent nog niet tevreden.
Zo kan dat door gaan. Je denkt misschien dat jij de enige bent die zo worstelt, in ieder geval hoor je nooit hoe dat bij anderen gaat. Tenzij je De Pest hebt gelezen, van Camus. Daarin zoekt Grand het hele boek lang naar de juiste woorden voor de eerste zin van zijn boek.
Worstelen met 1 zin
Zo treffend en zo mooi om te zien hoe deze Grand woord voor woord aaneenrijgt. Hoe zijn vrienden hem vragen: Hoe gaat het nu met de amazone? En hoe de zin vorm krijgt, maar nooit goed genoeg is. Hij stelt vraagtekens bij elk woord en verzint steeds betere.
Hieronder een aantal fragmenten uit het boek (vertaald door Jan Pieter van der Sterre, 7e druk, 2010). Ter illustratie, en om je te realiseren: Het kan altijd erger…
Hoed af
(Pag 111 – 114):
…. ‘Weet u wat ik wil, dokter? Dat de uitgever op de dag dat hij het manuscript ontvangt en gelezen heeft, opstaat en tegen zijn medewerkers zegt: “Hoed af, mijne heren!”
Rieux was verrast door die plotselinge ontboezeming. Hij dacht te zien dat zijn metgezel het gebaar maakte van het afzetten van een hoed, eerst bracht hij zijn hand naar zijn hoofd, daarna stak hij hem recht naar voren. Boven hen leek het vreemde gesuis aan te zwellen.
‘Ja’, zei Grand, ‘het moet perfect zijn.’
Hoewel hij weinig verstand had van literaire gebruiken, vermoedde Rieux toch dat alles zo simpel niet in zijn werk ging en dat bijvoorbeeld uitgevers in hun kantoor geen hoed droegen.
[…]
Grand was nog steeds aan het woord, maar Rieux kon het ambtenaartje niet helemaal volgen. Hij begreep alleen dat het boek in kwestie al een heleboel bladzijden telde, maar dat het zijn auteur pijn en moeite kostte om tot perfectie te komen. ‘Avonden lang, hele weken lang, zit ik op één woord… soms een eenvoudig voegwoord.’ Grand bleef staan en pakte de dokter bij een knoop van zijn jas. De woorden tuimelden uit zijn nagenoeg tandeloze mond.
‘U moet goed begrijpen, dokter, het is misschien nog vrij makkelijk om te kiezen tussen maar en en. Al veel lastiger is het gesteld met en en toen. Nog groter zijn de problemen bij toen en vervolgens. Maar absoluut het moeilijkste is te weten of je en moet gebruiken of niet.’
[…]
In de eetkamer vroeg Grand hem te gaan zitten aan een tafel waarop een stapel papieren lag. Ze waren beschreven in een microscopisch klein handschrift vol doorhalingen.
‘Ja, dat is het’, zei Grand toen de dokter hem vragend aankeek. ‘Maar wilt u niet iets drinken? Ik heb nog wat wijn.’
Rieux sloeg het aanbod af. Hij keek naar de papieren.
‘Niet kijken’, zei Grand, ‘dat is mijn eerste zin. Daar heb ik ontzettend veel moeite mee, ontzettend veel.’
[…]
Dof klonk Grands stem toen hij las: ‘Op een mooie morgen in mei reed een elegante amazone op een prachtige vosmerrie door de bloeiende lanen van het Bois de Boulogne.’ Daarna werd het weer stil […] Even later keek hij op: ‘Wat denkt u ervan?’
Rieux antwoordde dat zo’n begin hem nieuwsgierig maakte naar het vervolg. Maar de ander zei vol vuur dat geen goed uitgangspunt te vinden. Hij sloeg met vlakke hand op zijn papieren.
‘Het is maar een benadering. Als het me eindelijk lukt de scène die ik in mijn hoofd heb perfect weer te geven, als mijn zin precies de beweging heeft van het dravende paard, een-twee-drie, een-twee-drie, dan wordt de rest makkelijker. En vooral zal de illusie dan vanaf het begin zo sterk zijn dat het mogelijk wordt om te zeggen: “Hoed af!”
Maar voordat het zover was had hij nog heel wat voor de boeg. In zijn huidige vorm zou hij die zin nooit naar een drukker laten gaan. Want hoewel hij er soms tevreden voer was, realiseerde hij zich dat de werkelijkheid er nog niet nauwkeurig genoeg in werd weergegeven. Bovendien bleef de vlotte toon voor een zekere, al was het maar verre verwantschap met clichés zorgen.
De amazone
(pag 143 – 144):
‘En hoe gaat het met de amazone?’ vroeg Tarrou vaak. Grand antwoordde steevast: ‘Ze draaft, ze draaft,’ met een stroeve glimlach. Op een avond vertelde Grand dat hij definitief besloten had zijn amazone niet meer ‘elegant’ te noemen, maar ‘slank’. ‘Dat is concreter,’ legde hij uit. Een andere keer las hij zijn twee toehoorders de nieuwe versie van de eerste zin voor: ‘Op een mooie meimorgen reed een slanke amazone, gezeten op een prachtige vosmerrie, door de bloeiende lanen van het Bois de Boulogne.’
‘Zo zie je haar duidelijk voor je, vindt u niet?’ zei Grand, ‘en ik heb ‘mooie meimorgen’ gekozen omdat de draf wat al te snel werd met ‘morgen in mei’.’
Vervolgens bleek hij zich uitgebreid bezig te houden met het adjectief ‘prachtige’. Dat sprak te weinig tot de verbeelding, volgens hem, en hij zocht naar de term waarmee de trotse merrie die hij in zijn hoofd had in één keer treffend weergegeven kon worden. ‘Zware’, ging niet, dat was wel concreet, maar een tikje negatief. ‘Schitterende’ had hem even wat geleken, maar dat paste niet in het ritme. Op een avond kondigde hij triomfantelijk aan dat hij het had gevonden: ‘een zwarte vosmerrie’. Dat zwart wees indirect op elegantie, nog steeds, volgens Grand.
‘Dat kan niet,’ zei Rieux.
‘Waarom niet?’
‘Een vos is niet een ras maar een kleur.’
‘Wat voor kleur?’
‘Nou, in elk geval niet zwart!’
Grand keek zeer beduusd.
‘Bedankt,’ zei hij, ‘gelukkig maar dat u er bent om me dat te zeggen. Maar nu ziet u hoe moeilijk het is.’
‘Wat zou u zeggen van ‘zwierige’? vroeg Tarrou.
Grand keek hem aan. Hij dacht na: ‘Ja, ‘zei hij, ‘ja!’
En langzaam verscheen er een glimlach op zijn gezicht.
Een tijdje later bekende hij dat het woord ‘bloeiende’ hem dwarszat. Omdat hij alleen Oran en Montélimar kende, vroeg hij eens aan zijn vrienden hoe de landen van het Bois de Boulogne bloeiden. Eerlijk gezegd hadden Rieux en Tarrou nooit gemerkt dat die landen bloeiden, maar de ambtenaar was er zo van overtuigd dat ze gingen twijfelen. Hij verbaasde zich over hun onzekerheid. ‘Alleen kunstenaars gebruiken hun ogen goed.’ Maar op een avond trof de dokter hem in grote opwinding aan. ‘Bloeiende’ had hij vervangen door ‘vol bloemen’. Hij wreef zich in zijn handen. ‘Eindelijk, zo zie je ze, zo ruik je ze. Hoed af, mijne heren!’ Triomfantelijk las hij de zin voor: ‘Op een mooie meimorgen reed een slanke amazone, gezeten op een zwierige vosmerrie, door de lanen vol bloemen van het Bois de Boulogne.’
Anderen zien worstelen helpt relativeren
Het is wel een beetje triest als je dit zo leest. Zeker als je nog verder leest, maar hier laat ik het even bij.
Als je dit leest, kunt je dan je eigen worstelingen met woorden wat milder bekijken? Bij mij helpt dat wel. Dan kan ik lachen om mezelf en laat ik dat niet-perfecte woord maar gewoon staan.
Werkt dat bij jou ook?
Wil je een meelezer/meelever als jij schrijft?
Wist je al dat je hulp kunt krijgen als schrijven (even) niet gaat? Wellicht werkt een korte finetuning jou. Plan een gratis kennismakingsgesprek met me in, om te zien of ik jou van dienst kan zijn.